De verdrijving van de morisken uit Spanje


Na de val van Granada, het laatste bolwerk van het islamitische Al-Andalus, in 1492 gingen de overwonnen moslims in het toenmalige Al-Andalus er nog van uit dat moslimlegers uit Afrika hen spoedig te hulp zouden schieten om de stad te heroveren. Dat bleek echter heel anders te lopen: geen enkel leger kwam de Middellandse Zee over om de nieuwe christelijke overheersing te bestrijden. Zo konden ze op den duur niet anders dan zich schikken in hun lot, waarin aanvankelijk dan nog wel vrijheid van religie werd genoten.

Zo was dat namelijk afgesproken tijdens de capitulatie van het kalifaat. Maar de katholieke kerk in Spanje was er, nadat het al gelukt was om de joodse bevolking uit het land te verdrijven, zeer op gebrand om nu de ca. 500.000 moslims in Spanje te bekeren tot het christendom. Dat ging aanvankelijk nog door bekeerlingen geschenken, geld en land te beloven, een methode die echter weinig succesvol bleek. De meeste moslims zworen ondanks hun 'bekering' het islamitische geloof niet echt af.

Onder druk van o.a. kardinaal Franciso Jiménez de Cisneros (1436-1517) besloten de katholieke koningen, Fernando en Isabel, in 1499 tot een veel drastischere aanpak. Cisneros kreeg zelf de taak toegewezen om die ten uitvoer te brengen. Wat de kardinaal beoogde was om moslims, die zich niet vrijwillig tot het christendom wilden bekeren, daartoe te dwingen. Allereerst verbrandde hij alle Arabische religieuze manuscripten. Daarna dwong hij moslims op gewelddadige wijze tot bekering. Degenen die weigerden kregen een gevangenisstraf en werden hun bezittingen afgenomen.

Toevlucht tot de Alpujarras
Als reactie hierop kwamen de moslims in Granada in opstand. Cisnenos raakte echter niet in paniek. Hij stelde de opstandelingen meteen voor de keuze: zich bekeren of de dood. Velen zwichtten, maar achter de christelijke schijn bleven deze morisken ('moriscos', zoals deze bekeerde moslims in Spanje genoemd werden), of 'nieuwchristenen' hun oorspronkelijke religie in eigen huis voortzetten.

Er waren er echter ook, die vluchtten naar de Alpajurras, het laaggebergte van de Sierra Nevada ten zuiden van Granada. Dat was een strategisch terrein waar de christelijke soldaten ze maar met moeite konden bestrijden. Zo nu en dan werden de moslimsteden aangevallen in een poging om de bevolking te bekeren. De rebellen, die niet zo goed uitgerust of getraind waren als de christelijke soldaten, waren er niet altijd toe in staat om deze aanvallen tegen te houden.

In 1502 kwam er zodoende een definitief einde aan de opstand en moesten de moslims officieel kiezen tussen bekeren, vluchten of de dood. Vanaf dat moment restte de islamitische bevoking in Spanje niets anders dan echt christen te worden of achter een christelijke schijn haar geloof in het geheim te belijden.

Strenge regels
Om dat laatste te voorkomen vaardigde de koningen strenge regels uit, Zo moesten de 'moriscos'  hun huis van donderdagavond tot vrijdagmorgen open houden ter controle. Elke morisk die betrapt werd op het lezen van de koran of het verrichten van de zg. 'wudu' (kleine wassing) kon onmiddellijk en zonder verdere rechtspraak geëxecuteerd worden. Ook openbare handelingen werden goed in de gaten gehouden, zoals gezamenlijk bidden en het verrichten van de 'hadj' (islamitische pelgrimage).

In 1525 werd een edict uitgevaardigd dat de islam officieel als godsdienst verbood. Dat edict werd echter nauwelijks nageleefd totdat Filips II in 1566 besloot het nieuw leven in te blazen. In 1568 verscheen daarom een nieuw edict, dat morisken verplichtte om hun moorse levenswijze op te geven en hun kinderen christelijk te laten onderwijzen. Het gevolg was een nieuwe opstand. De morisken in de Alpujarras, in de hoop dat de stad Granada zou volgen en er hulp zou komen uit Afrika, riepen een kalifaat uit. Hernando de Córdoba y Válor (1545-1569), een morisk,die afstamde van de kaliefen van Córdoba, werd gekozen als koning onder de naam Aben Humeya. De halfbroer van Filips II, Juan van Oostenrijk, kreeg de opdracht deze opstand te onderdrukken. Dat lukte in 1570, een jaar nadat Aben Humeya door zijn eigen neef was vermoord. De  morisken, die zich overgaven, werden over heel Spanje verspreid, hun kinderen werden hen afgenomen om bij christelijke gezinnen opgevoed te worden (wat veelal betekende dat ze er slaaf werden) en ze werden vaak gedwongen om bij christelijke families in te wonen.

De verdrijving uit Spanje
Ondanks alle regels en sociale controle bleven vele morisken hun geloof in stilte belijden. Ook waren er, die dankzij hun welvarendheid op de maatschappelijke ladder waren gestegen, wat een doorn in het oog was van vele christenen. Ondertussen groeide hun aantal gestaag, wat door sommigen als een gevaar werd gezien voor de stabiliteit van het land. Onder Filips II waren er al voorstellen om alle morisken op schepen te laten uitvaren en die op zee te laten zinken, iets wat echter in een land dat continu in oorlog was geen al te goed plan leek. Een bisschop van Segorbe kwam in 1587 zelfs met de idee om alle mannen en jongens te laten castreren. Gelukkig voor de morisken was Filips II een koning, die beslissingen eindeloos kon uitstellen in de hoop dat er vanzelf een oplossing zou komen. Hij werd dan ook niet voor niets 'El rey prudente', de voorzichtige koning) genoemd.

Maar toen in 1605 een conspiratie van vooral morisken in de omgeving van Valencia werd ontdekt om het zuiden van Spanje met hulp van Berberse kapers en de Franse koning opnieuw onder islamitisch bewind te brengen kwamen er steeds meer stemmen op om het hele land van de morisken te ontdoen. Filips III bleek daadkrachtiger dan zijn  vader, want op 22 september 1609 maakte hij gebruik van de wapenstilstand met de Verenigde Republiek der Nederlanden (1609-1621) om een edict uit te vaardigen dat alle morisken drie dagen de tijd gaf om zich te vervoegen naar de dichtsbijzijnde haven en van daaruit te laten overbrengen naar het noorden van Afrika of naar het Ottomaanse Rijk. Geschat wordt dat zo'n 300.000 morisken het land zouden verlaten, een exodus die gepaard zou gaan met plundering, moord en verkrachting door de soldaten, die hen naar de kust begeleidden, de christelijke bevolking van het gebied waar ze doorheen moesten trekken om de kust te bereiken en de zeelui, die hen overzee zouden vervoeren.

Het gevolg van deze zuivering zou echter ingrijpend zijn voor de Spaanse economie. Omdat plotseling een groot deel van de beroepsbevolking verdween daalden de belastingopbrengsten op drastische wijze (de adel en geestelijkheid waren vrijgesteld van belastingen en de moriskenbevolking betaalde in veel gevallen hogere belastingengelden dan de christelijke). En wie moest nu de kosten van de verdrijving, een vermogen van zo'n 800.000 gouden dukaten, opvangen? (ter indicatie: een gouden dukaat was in die periode 375 maravedís waard en met 63 maravedís kon men een dozijn eieren, een luxe in die tijd, kopen). Daarnaast werd een belangrijk deel van de werkende bevolking op het platteland verdreven, in veel gevallen mensen die voor edelen werkten en die nu hun opbrengsten drastisch verminderd zagen. Een herbevolking van die gebieden, zoals die beoogd werd, kwam ook niet zomaar van de grond.

Hierdoor zou de Spaanse economie het zeker een eeuw lang flink te verduren krijgen en er eigenlijk nooit helemaal bovenop komen. Je zou ook kunnen zeggen dat de uiteindelijke uitkomst van de Tachtigjarige Oorlog, waardoor Nederland een onafhankelijke staat werd, het resultaat is van de  economische zwakte, die Spanje over zichzelf uitgeroepen had, en de daaruit voortvloeiende teloorgang van een superpotentie. Aan de andere kant was de Spaanse economie, ondanks de goud- en zilvertoevoer uit de koloniën in Amerika, door de continue oorlogen van Karel V en Filips II al aardig uitgehold.

Een ander uitvloeisel van deze dramatische historische gebeurtenis was de intensificatie van de islamitische piraterij in het Middellandse Zee-gebied. Vele morisken, die door de verbanning tot diepe armoede werden veroordeeld en geen andere uitweg hadden, probeerden op die manier te overleven en tegelijkertijd hun wraakgevoelens op het land, dat hen zo slecht behandeld had, te bekoelen.

Vier jaar later, in 1613, moesten in Valencia honderden duizenden dukaten aan vals geld uit de roulatie worden genomen, een gebeurtenis waardoor de stedelijke bank failliet ging. Het delict werd de morisken, die met Frankrijk geconspireerd hadden, in de schoenen geschoven. Hoewel er sprake van was dat de Valenciaanse morisken de koning van Frankrijk als garantie voor zijn hulp 120.000 dukaten zouden betalen, is nooit duidelijk geworden of dit waar is. Dat het de toch al verzwakte Spaanse economie niet ten goede kon komen moge wel duidelijk zijn.

Andalusische identiteit
Ook waren er, die naar Algiers of andere delen van Noord-Afrika reisden en daar bij aankomst massaal zonder pardon als ongewenste christenen gedood of zonder verdoving besneden en slaaf gemaakt werden. Anderen, in o.a. Marrokko of het Ottomaanse rijk, moesten onderaan de ladder opnieuw beginnen. Velen, die het met moeite lukte om een nieuw bestaan op te bouwen in een hun net zo vijandige omgeving als eerder in Spanje, zouden zweren om hun Andalusische identiteit nimmer op te geven, waardoor er tot op de dag van vandaag nog altijd verschillende regio’s in de islamitische wereld zijn waar deze identiteit nog altijd sterk aanwezig is en de hoop om ooit terug te keren naar het oude Al-Andalus in leven wordt gehouden. Radicale moslims maken heden ten dage van dat gevoel nog steeds graag gebruik.

Degenen, die achterbleven
Desondanks waren er ook morisken, die aan verdrijving wisten te ontsnappen. Dat gebeurde vooral in het noorden van Castillië, waar sinds de allereerste heroveringen morisken verbleven die nog maar nauwelijks als zodanig werden aangemerkt omdat ze al een eeuwenlange christelijke familielijn bezaten. Maar ook in Catalonië, waar morisken rond de laagvlakte van de Ebro de bescherming genoten van de bisschop van Tolosa, of in Andalucía, waar veel morisken slaven waren in eigendom van christenen. Het feit dat moriskenslaven niet konden worden verdreven maakte ook dat sommige oorspronkelijk vrije morisken, die verbannen waren, terugkeerden om zichzelf als zodanig te verkopen.

Aan de andere kant, wie een adellijke titel kon overleggen wist zich ook gevrijwaard van verdrijving. En o.a. in de streek La Mancha bestonden er hele moriskengemeenschappen, die wegens diensten aan de troon bepaalde koninklijke rechten hadden gekregen en met succes daarop aanspraak maakten.

Omdat het kinderen van onder de zes jaar verboden was om naar een islamitisch land te reizen werden veel moriskenfamilies gedwongen om (eerst) naar Frankrijk of een ander christelijk land te vluchten. Ook daar werden velen gedood of geplunderd. Degenen, die tenslotte toch zonder speciale dispensatie bleven door zich te verbergen en ontdekt werden stond bij decreet de dood, slavernij, de galeien of dwangarbeid in de mijnen te wachten.